Verantwoordelijkheid

 

Eigen verantwoordelijkheid.’ Een duidelijk oordeel van de hulpverlener van een organisatie die uitgeprocedeerde asielzoekers helpt. ‘Jij hebt zelf besloten weg te gaan uit de opvang die je in de kliniek had en naar Amsterdam terug te gaan. Dat is je eigen verantwoordelijkheid. Wij kunnen je niet meer helpen.’ Hij kon die maandag meteen zijn sleutel inleveren van het pand in Amsterdam waar hij eerder een kamer had. Dankzij een arts van de Kruispost had hij die avond nog een slaapplek kunnen krijgen in de Winteropvang.

‘Ik kon er niet meer tegen’, zei hij er zelf van. ‘Ik rook telkens bloed.’ Hij werd in de kliniek, ergens in de bossen, behandeld voor PTSS. Hij heeft last van hallucinaties. Die kunnen daar het beste worden behandeld. Hij lijkt niemand te vertrouwen. Een jonge knul nog, klein van stuk. Kan fel uit zijn ogen kijken. Grommen als een getergde hond. Kwetsbaar, daar is iedereen het wel over eens. Daarom kreeg hij ook van behandelaars te horen: ‘Wij gaan je helpen.’ Maar iedere keer werd hij, lijkt het, doorgeschoven als een hete aardappel. ‘Wij kunnen je niet meer helpen, we verwijzen je door naar een andere instelling.’ Als dat een aantal keren gebeurt, heeft dat onmiskenbaar effect: geen vertrouwen meer. Hij vertelde: ‘In de weekenden gaan alle anderen weg.’ Die hebben kennelijk een netwerk dat ze opvangt als er geen behandeling is. ‘Ik liep alleen over de gangen heen en weer.’ Ik heb daar een beeld bij. Ik ken de behandelcentra, met van die lange, lege gangen. Het enige dat je hoort, zijn je eigen voetstappen. Hij wilde ook graag voor het weekend naar Amsterdam. Daar kende hij mensen. Maar hij had geen reisgeld. Daarom werd het weekendverlof week na week uitgesteld. Hij begreep niet waarom. Toen hij uiteindelijk zei dat hij weg wilde, werd dat door de behandelaars geaccepteerd. Ze zullen wel gezegd hebben: ‘onder je eigen verantwoordelijkheid’. Het was immers geen gedwongen opname geweest.

 

Na één nacht Winteropvang, met pijn in zijn botten, want hij had op een kale stretcher moeten slapen, sprak ik hem. Dit leven was geen leven. Overdag snijdende wind, vrieskou, en ’s nachts slapen te midden van de daklozen. Was het in de kliniek niet beter? Nee, daar waren het schreeuwende mensen die op deuren en muren bonkten, die hem onrustig maakten. En ’s nachts de stemmen in zijn hoofd. Hij zei hardop dat hij liever dood wilde. Zijn vingers en benen waren onrustig. Van de medicatie, vermoedde ik. Die was ook bijna op. Geen probleem: daarvoor kreeg hij bij de Kruispost een recept. En een doorverwijzing naar maatschappelijk werk, op donderdag. Misschien zou hij ergens in de opvang kunnen. Dat lukte niet.

 

Het stormde in zijn hoofd. Een gedachte die zich bij hem steeds meer opdrong was om uit het leven te stappen. Ik seinde de maatschappelijk werker in, zijn advocaat, een hulpverleenster van de GGZ waar ik met iemand anders een afspraak had. Er zou een melding gaan naar de crisisdienst. Maar hoe zou hij te bereiken zijn? Op een gegeven moment nam hij de telefoon niet meer op, ook niet toen een paar vrienden hem probeerden te bellen. Tegen half tien ’s avonds meldde hij zichzelf op mijn mobiele telefoon. Hij leefde nog. Hij was bij de Winteropvang. Maar daar stond hij kennelijk niet meer op de lijst. Hij werd geweigerd, ook omdat hij zich volgens de hulpverlener onhebbelijk had gedragen. Die was overigens wel bereid om, na wat uitleg van mijn kant, ervoor te zorgen dat hij elders, in een ziekenboeg, een slaapplek kon krijgen. Ik kon rustiger gaan slapen.

 

Vrijdag kwam hij bij de arts vandaan. Ik had haar nog aan de lijn gehad, toen hij haar zijn mobieltje in de handen had gedrukt. ‘Wij kunnen niets voor hem doen. Hij is deze week al elke dag langs geweest. Hij heeft er zelf voor gekozen om weg te gaan uit de kliniek. Het is zijn eigen verantwoordelijkheid.’

Hij liet me het briefje zien dat hij had meegekregen met de adressen voor de Winteropvang.

‘Pastor’, volgens mijn geloof mag je jezelf niet het leven benemen. Als je dat doet en voor Allah moet verschijnen, dan zal hij je straffen. Wat vind jij daarvan?’ Ik antwoordde dat God aan de medewerkster van de vluchtelingenorganisatie, en de hulpverlener van de Winteropvang en aan de arts van de Kruispost, en ook aan mij zou vragen: ‘Wat heb jij gedaan om dat te voorkomen?’ En dat hij misschien aan jou zou vragen: ‘Waarom heb je niet de moed gehad het nog even langer vol te houden?’ Ik had op deze Goede Vrijdag passiemuziek van Bach aanstaan. Ik zei tegen hem: ‘Jij weet, denk ik, dat er negenennegentig namen voor Allah bestaan. Eén daarvan is dat hij de Barmhartige is.’

Na een paar boterhammen en een kop thee vertrok hij. Ik ook, want ik had afspraken in de Bijlmer. Laat op de avond belde hij op: hij had tot woensdag een plekje in de Winteropvang, dicht bij een markt. Hij klonk rustiger. Goddank.

Op Stille Zaterdag bleef het stil. Hopelijk komt hij ongeschonden de Paasdagen door.

 

(Hij is de Paasdagen doorgekomen; morgen heeft hij geen zekerheid over vervolgonderdak.)