Over het recht op gastvrijheid

‘De vreemdeling is de naaste bij uitstek; jaag hem niet op, jaag haar niet weg, zij hebben dezelfde rechten als jij. Zo staat geschreven.’

(Huub Oosterhuis, in de overdenking tijdens de uitvaartdienst voor Prins Claus, 15 oktober 2002)

 

Een aantal jaren terug heb ik de kastjes in mijn keuken met schoolbordverf overgeschilderd. Op de kastdeuren staan de namen van meer dan vijftig mensen die ik in mijn huis onderdak heb verschaft. Ze waren afkomstig uit tweeëntwintig landen, voornamelijk uit Sub Sahara Afrika. In de regel uitgeprocedeerde asielzoekers en daarnaast een enkele migrant zonder papieren.

Ik verleende gastvrijheid op grond van een drietal teksten, die mij richting gaven: een lied uit Iona: ‘Peace, peace will come; let it begin with me.’

Ik leerde het simpele liedje in Taizé, van een stel uit Noord-Ierland.


De tweede tekst is een citaat van Martin Luther King: ‘Wij hebben een uitgestrekt huis geërfd, een groot ‘wereldhuis’ waarin we met elkaar moeten wonen – zwart en blank, oosterling en westerling, christen en jood, katholiek en protestant, moslim en hindoe.

We vormen een gezin dat buitensporig verdeeld is in ideeën, cultuur en belangstelling, maar dat toch, omdat de leden nooit meer in afzondering kunnen wonen, op de een of andere wijze met elkaar in vrede moeten leren leven.’

(Martin Luther King, Waar gaan wij heen: chaos of gemeenschap?, vert. 1968)

 

De derde tekst is een uitspraak van de Duitse filosoof Immanuel Kant: ‘Niemand heeft oorspronkelijk meer recht dan een ander om op een bepaalde plaats van de aarde te zijn.’


Drie teksten geven aan waar ik voor sta, waar ik ook in mijn persoonlijke leven voor wil staan: als ik niet meer recht heb dan een ander om op een bepaalde plaats op aarde te zijn, als we samen de wereld hebben geërfd, als was het één groot huis, dan begint vrede in mijn ‘eigen’ huis.

Zo heb ik meer teksten die mij dierbaar zijn: ‘Vraag niet wie je naaste is, maar behandel alle levende wezens zoals je zelf behandeld zou willen worden.’ (Leo Tolstoi) En: ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook de ander niet. Dat is de hele wet. De rest is commentaar.’ (rabbi Hillel) En ook: ‘Tegen een leerling die eindeloos klaagde over anderen, zei de meester: Als je vrede zoekt, probeer dan jezelf te veranderen, niet de anderen. Het is veel eenvoudiger je voeten met sandalen te beschermen dan een wereldtapijt te leggen’. (bron onbekend)

 

Vrede begint bij jezelf. Het bieden van gastvrijheid ook. Je biedt onderdak aan wie dat ontbeert. Dat is misschien niet vanzelfsprekend en wellicht niet zonder risico. Want je weet nooit van tevoren of iemand een vriend of een vijand is.  

Toen ik de uitspraak van Immanuel Kant voor het eerst las – waar ik die tekst ooit heb opgepikt, weet ik niet meer – wist ik nog niet dat de woorden aan het eind van een lange en ingewikkelde zin stonden, nadat hij eerst heeft betoogd dat een vreemdeling recht heeft op gastvrijheid (Hospitalität) en op grond van dat recht op een andere plaats niet vijandig behandeld dient te worden.

‘Es ist kein Gastrecht, worauf dieser Anspruch machen kann (wozu ein besonderer wohltätiger Vertrag erfordert werden würde, ihn auf eine gewisse Zeit zum Hausgenossen zu machen), sondern ein Besuchsrecht, welches allen Menschen zusteht, sich zur Gesellschaft anzubieten vermöge des Rechts des gemeinschaflichen Besitzes der Oberfläche der Erde, auf der als Kugelfläche sie sich nicht ins Unendliche zerstreuen können, sondern endlich sich doch nebeneinander dulden müssen, ursprünglich aber niemand an einem Orte der Erde zu sein mehr Recht hat, als der andere.’

(Immanuel Kant, Zum ewigen Frieden, 1781)