Preek voor de koning

 

Overwegingen bij een fabel (uit het bijbelboek Rechters, hoofdstuk 9) en de werkelijkheid van alledag

 

Hij kwam rechtstreeks van de psychiater naar mijn spreekuur, een negentienjarige asielzoeker uit Sierra Leone. Zo beschadigd door het geweld dat hij heeft meegemaakt dat hij ’s nachts wakker wordt door een nachtmerrie en ook overdag stemmen hoort. ‘Riep je mij?’, vraagt hij me soms. Of: ‘Hoor jij geen voetstappen?’, en ik zie hem angstig achterom kijken. Nee, ik riep hem niet en ik hoor geen voetstappen. Hij heeft akoestische hallucinaties. Diagnose PTSS, Posttraumatisch Stress Syndroom. Hij kreeg behandeling bij het ‘acuut crisisteam’. Toen ik de eerste keren met hem meeging, zeiden de behandelaars tegen hem: ‘wij gaan je helpen.’ Hij schudde zijn hoofd: ‘Jullie beloven dat jullie me gaan helpen, maar dat heb ik de afgelopen jaren anderen ook horen zeggen, maar ze lieten me allemaal barsten.’ Hij stemde in met een behandelprogramma.

 

Maar deze keer had hij het zoveelste gesprek met de zoveelste nieuwe hulpverlener, een psychiater. Die was kennelijk niet in staat gebleken de boodschap over te brengen dat hij beter terecht kon bij een organisatie die is gespecialiseerd in de behandeling van oorlogsslachtoffers. Hangen bleef de boodschap: ‘Wij kunnen je niet helpen.’ Weer afgewezen. Ook de medicatie werd abrupt gestopt. ‘Ze willen me dood hebben’, zei hij, toen hij binnenkwam. ‘En dat is helemaal niet moeilijk’, voegde hij er aan toe. Terwijl ik de hulpverlener probeerde te bellen, had hij, voor ik er erg in had, het raam geopend, en stapte hij op de vensterbank. Hij wilde van twee hoog naar beneden springen. Ik probeerde op hem in te praten, maar ik drong niet tot hem door. Hij opende zijn handen in de gebedshouding die kenmerkend is voor moslims en sprak in het Arabisch een gebed uit. Het was een tekst die hij een aantal keren correct moest uitspreken, voordat hij zou springen, om niet de toorn van Allah te wekken voor zijn zelfgekozen dood en in de hel terecht te komen.

Door tegen hem te praten verstoorde ik het voorgeschreven ritueel en kreeg ik hem uiteindelijk bij het raam vandaan. De hulpverleenster had via de open lijn meegeluisterd en nodigde hem uit voor een gesprek de volgende dag. Hij ging daarmee akkoord, op voorwaarde dat ik mee zou gaan. Dat het zo afliep was een pak van mijn hart. De paar minuten dat het had geduurd hadden uren geleken. Later legde hij uit: ‘Ik vertrouw ze niet, want je doen niet wat ze beloven. Maar jou vertrouw ik.’

 

Waarom vertel ik dit verhaal? Omdat dit weliswaar een extreme gebeurtenis is, maar wel kenmerkend voor de situatie van de mensen die ik in mijn werk ontmoet. Relatief jonge asielzoekers die door het geweld dat ze in hun land hebben meegemaakt getraumatiseerd zijn geraakt, maar die in ons land niet als vluchteling zijn erkend. Deze asielzoeker had, na een eerdere afwijzing, maanden in vreemdelingenbewaring gezeten. Van de Immigratiedienst kon hij, moest hij terug naar Sierra Leone. Maar omdat hij niet uitgezet kon worden, werd hij geklinkerd, weer aan de straatstenen overgelaten.

Ik ken zo’n 25 mensen in een vergelijkbare situatie die op twee gespecialiseerde behandelplekken worden gestabiliseerd en behandeld.

 

Wat gebeurt er als ik dit verhaal naast het verhaal uit het boek Rechters leg? Ik plaats het in de context van de vraag: een rechtvaardige koning, een rechtvaardige samenleving: bestaat die?

Ik besef dat dit een riskante vraag is. Want wij leven in een democratie en wij hebben een democratisch gekozen overheid, met de koning als staatshoofd. Wij leven niet in een dictatuur waar mensen naar willekeur kunnen worden opgepakt en hun leven niet zeker zijn. Hier gelden rechtsregels, hier beslist uiteindelijk de onafhankelijke rechter. Maar beschikt de rechter over de juiste informatie of is hij gebonden aan de regels die bijvoorbeeld in de vreemdelingenwet zijn vastgelegd, regels die heten ‘streng, maar rechtvaardig’ te zijn. We hebben gezien hoe de emoties oplieten rond de Angolese asielzoeker Mauro. Zo’n jongen kun je toch niet terugsturen? In sommige situaties geldt ‘genade’ voor ‘recht’. Het ‘kinderpardon’ als toonbeeld van een compromis. Zo werkt democratie. Uitzondering op de regels. Want die zijn hard. Dat merkte ik toen ik betrokken raakte bij de voorbereiding van een documentaire van het televisieprogramma Zembla, waar misstanden in vreemdelingenbewaring aan de kaak werden gesteld. Hoe uitgeprocedeerde asielzoekers, die zonder papieren in ons land verblijven, maandenlang worden opgesloten en worden geconfronteerd met pesterijen door bewakers, met geweld en opsluiting in de isoleer. Een bewaker verklaarde eerder anoniem: ‘Dit systeem maakt ons, bewakers, tot onmensen.’ Zembla probeerde de verhalen van de gedetineerden in kaart te brengen, maar kreeg geen toegang tot de detentiecentra. Het ministerie van Justitie wilde niet reageren. Mijn collega’s in de detentiecentra, die er getuige van zijn, mochten niet praten op straffe van ontslag. Dat gebeurt in onze democratie.

 

Natuurlijk niet te vergelijken met het verhaal uit het boek Rechters. Daar probeert een zekere Abimelech koning van Sichem te worden. En hij gaat over lijken. Hij weet de inwoners van Sichem die stemrecht hebben voor zich te winnen, omdat hij een bloedverwant is. Zijn moeder was kennelijk een bijvrouw van Jerubbaäl, die eerder het land had bevrijd van de Midjanieten en daarmee de aangewezen leider was geweest. En kennelijk ook een mannetjesmaker. Met financiële steun van zijn ooms en neven huurde Abimelech een stelletje gewetenloze avonturiers in en weet zijn zeventig halfbroers te vermoorden en daarmee zijn heerschappij te vestigen. Alleen de jongste broer, Jotham, weet aan de slachtpartij te ontkomen. Jotham roept vanaf de nabijgelegen heuvel Gerizim met luide stem tot de inwoners van Sichem op naar hem te luisteren en vertelt hen een fabel. Een absurd verhaal over bomen die niet langer geworteld staan in de aarde, niet doen wat ze geacht worden te doen: vrucht te dragen en mensen te voeden, maar op zoek gaan naar een boom die koning over hen wil zijn.

 

Eerst vragen ze de Olijfboom of hij dat wil. De boom die het symbool is van gastvrijheid, met olie als onmisbaar voedingsmiddel en het verwelkomen van gasten. Maar de Olijfboom bedankt voor de eer: hij houdt zich liever bezig met zijn taak voor God en de mensen dan ‘wat te wuiven boven de andere bomen uit’. Ook de Vijgenboom wil zich blijven wijden aan zijn taak de mensen van zoet te voorzien dan wat te wuiven boven de andere bomen uit.’ En ook de Wijnstok, symbool van de vreugde en de vrede, bedankt voor de eer. Wat overblijft is de doornstruik die niks voorstelt en niets voortbrengt.

Die wil wel koning zijn: ‘in mijn schaduw is het goed toeven’, belooft hij de andere bomen.

Wát schaduw? Zo’n struik biedt geen schaduw. Wie schaduw zegt, heeft het over bescherming en veiligheid. Zoals je in de schaduw van God kunt verblijven, bescherming vindt bij de Allerhoogste.

Van die schaduw, de veiligheid, de bescherming die God biedt, is de schaduw van de koning een afgeleide. In het boek van de Handelingen der Apostelen wordt gezegd dat mensen die ziek waren op straat werden gelegd ‘in de hoop dat de schaduw van Petrus op hen zou vallen wanneer hij voorbijkwam. De schaduw van Petrus was helend.

 

In de fabel van Jotham spat het sarcasme er van af. Een doornstruik die bescherming te bieden heeft? No way. Eerder een vernietigend vuur: de struik vat gemakkelijk vlam en kan door zijn vuur zelfs de machtigste bomen van het land, de machtige cederbomen bedreigen en verteren.

De cederboom staat symbool voor de vromen in den lande, staat zelfs symbool voor God.

 

Kan het vertrouwen van mensen in God worden verteerd door een vuur dat wordt aangewakkerd door een stekelbos? Kan een heerser die geen bescherming biedt, maar alleen stekels kan opzetten om af te weren wie zich in zijn nabijheid waagt om bescherming te zoeken, een volk van dienst zijn? Een gezalfde van God zijn? ‘Jullie moeten wel weten wie je kiest’, houdt de doornstrook de andere bomen voor. ‘Als jullie me wérkelijk tot koning willen zalven, kom dan maar hier en vertoef in mijn schaduw.’ Een schaduw die niks voorstelt, een verkiezingsbelofte waar elk weldenkend mens meteen doorheen prikt. ‘Maar als je niet voor mij kiest’, zegt de braamstruik, ‘zul je merken dat ik ben als een vernietigend vuur.’ Loze beloften en dreigementen, je zult er maar door geregeerd willen worden. Door lucht en angst. ‘Veel plezier ermee’, roept Jotham nog. En hij neemt de vlucht en zoekt asiel in Beër, de ‘Bron’. Jotham als asielzoeker. Bij de Bron. Bij water van leven. Daar kan hij in veiligheid de ontwikkelingen afwachten. En die komen, want Abimelech is geen lang leven beschoren. De meeste dictators kunnen een volk jarenlang in hun greep houden. Maar Abimelech houdt het maar drie jaar vol. Dan ontstaat er onenigheid tussen de koning en de inwoners van Sichem. Ze laten hem vallen en beramen een plan om hem ten val te brengen. Als Abimelech daar lucht van krijgt probeert hij in te grijpen, maar dat mislukt. Als hij probeert de stad te heroveren, gooit een vrouw een maalsteen van de toren naar beneden die zijn schedel verbrijzelt. Hij kan nog net zijn wapendrager opdragen om hem met zijn zwaard te doden om te voorkomen dat ze later van hem zullen zeggen ‘een vrouw heeft hem gedood’. Een eerloos einde van een heerser zonder erbarmen. Een antikoning. Zijn optreden staat in schril contrast met hoe een koning zou moeten zijn: redder der armen, van wie het bloed van mensen kostbaar is in zijn ogen.

 

Niet alleen het boek Rechters staat vol met gewelddadige verhalen. Onze wereld is ervan vergeven.

Meedogenloze heersers, uit op eigen gewin, corrupt, met altijd de meest kwetsbaren als slachtoffer.

En toch is dat het einde niet. Geloven wij. Want wij leven vanuit de verwachting dat een andere kracht overwint, niet met spierballentaal, niet met humbug of door het zaaien van angst, maar die mensen bij elkaar brengt. Ook ons. Om los te komen van vooroordelen als ‘wij zijn superieur, anderen zijn minderwaardig’. Om los te komen van vooroordelen als ‘illegalen’ zijn ‘criminelen’, ‘weg ermee, terug naar eigen land.’

 

Een van mijn andere gesprekspartners, een jonge asielzoeker uit Guinée, schrikt elke nacht wakker uit een droom dat hij achtervolgd wordt door soldaten, die hem mishandelen, brandende sigaretten op hem uitdrukken en hem opsluiten in een donker hol. Hij schokt over zijn hele lichaam. Hij hoort hun stemmen weer: ‘luister. Hoor je het niet?’ Nee, ik hoor niks. Hij is bang voor mannen in uniform, schrikt als hij politie ziet. Hij maakt liever een eind aan zijn leven dan dat hij opnieuw gevangen moet zitten. Hij is bang om opgepakt te worden en in vreemdelingenbewaring gezet te worden. De psychiater van Centrum 45 die hem behandelt, heeft hem een brief meegegeven voor het geval dát…

Hij zoekt bescherming, veiligheid, ‘schaduw’ in Bijbelse taal. Een doornstruikpoliticus kan hem dat niet bieden. Een doornstruikkoning evenmin.

 

Maar wat als de koning regeert bij de gratie Gods? Dan moet hij weten dat zijn naam dreigt te worden misbruikt. Want de Raad van State, die zegt ‘recht te doen in de naam des Konings’, spreekt geen recht. Die wijst een hoger beroep van een aidspatiënt om in ons land te mogen blijven voor medisch noodzakelijke behandeling af en oordeelt dat er kennelijk geen argumenten zijn om terugzending naar het land van herkomst te verbieden. Omdat er daar medicijnen ‘beschikbaar zijn’. ‘Beschikbaar’ betekent: via een postorder te bestellen in een Westers land. Geen artsen in het Afrikaanse land die ervaring hebben om de werking van die medicijnen te kunnen controleren. En een patiënt die geen geld heeft om ze te betalen.

De Raad van State is een politiek orgaan geworden dat zich niet uitspreekt over de morele vraag of je mensen mag terugsturen naar een land waar de medische zorg niet is gewaarborgd. Van de Raad van State kunnen mensen naar hun land van herkomst worden teruggestuurd en daar doodvallen.

‘Recht doende in de naam des Konings’, stond in de uitspraak.

 

Koning Willem-Alexander kan, bij zijn aantreden, meteen een daad stellen. Door zijn naam en titel niet te willen te verbinden aan zo’n uitspraak van de Raad van State. Door royaal schaduw en bescherming te willen bieden aan kwetsbare mensen. Zou hij daartoe bereid en in staat zijn? Wie weet! Vol verwachting klopt Gods hart, bij wiens gratie hij koning zegt te willen zijn.

 

Cor Ofman.

 

(de tekst werd eerder geplaatst op de website Preken voor de Koning)

 

Hoe kunnen we vandaag mensenredden?

Ik ben de verre afstammeling van een Duitse arbeidsmigrant, Cornelius Hoffmann. Of van Hofman, een vluchteling, een Hugenoot uit Frankrijk. Want daar spreekt men de ‘ache’ niet uit.

Mijn voorvader heeft, hoe dan ook, grenzen overschreden om zich te kunnen vestigen in een land van vrede en tolerantie, dat ruimte liet voor nieuwkomers, gelukzoekers, gewilde arbeidskracht en innovatief vermogen. Maar ik zou niet hebben bestaan als mijn grootvader Cornelis zijn plan had doorgezet om in Zuid-Afrika een nieuw bestaan op te bouwen. Hij ging, per boot, naar Pretoria, waar hij in dezelfde straat woonde als de president, Paul Kruger. In de Kerkstraat. Er staat nog steeds een Nederduits Gereformeerde Kerk. Maar mijn grootvader kwam terug. Migratie mislukt. Pech gehad? Nee, niet helemaal. Mijn vader werd geboren, hier in Amsterdam. Jan Paul, werd hij gedoopt. Vernoemd naar een mislukt avontuur. Maar hij was mijn vader niet geweest als er geen oorlog was geweest. Als niet de Hongerwinter hem met hongeroedeem naar Groningen had gebracht, waar hij werd opgevangen en bleef hangen. Hij ontmoette Teuna, de dochter van een boerenarbeider van het Hogeland. Ik ben hun enige nakomeling en draag in mijn naam de geschiedenis mee: Cornelis Jan Paul.

 

Vraag niet waarom, maar ook ik wilde naar Afrika, zendeling worden. Maar dat hoefde niet: Afrikanen kwamen naar Amsterdam en ik mag hier met ze optrekken. Een aantal kwam met gevaar voor eigen leven. Eén van hen komt uit Sierra Leone. Niet met een enkeltje Schiphol. Hij belandde via een Ghanese mensensmokkelaar in Syrië. Vandaar kwam hij in Libanon. Daar werkte hij negen maanden lang, zeven dagen per week, twaalf uur per dag, voor 260 dollar per maand. Na aftrek van een slaapplek en eten hield hij per maand 100 dollar over. Toen hij genoeg had gespaard, werd hij voor 600 dollar, samen met een andere West-Afrikaan, in de laadruimte van een vrachtwagen naar Turkije gesmokkeld, maar daar mislukte de overdracht. Hij kwam na een slopende tocht wéér in Syrië terecht. Opnieuw probeerden ze, nu met zes mensen, lopend de Turkse grens te bereiken. Een tocht met ontberingen, zonder water. Na een kort verblijf in een huis, vertrokken ze opnieuw, nu met 21 mensen van verschillende nationaliteiten. Te voet, klimmend over heuvels, dan weer door bossen, en zonder voedsel, bereikten ze na drie dagen Turkije. Wie niet mee kon, bleef hulpeloos achter.

Hij moest een maand wachten in Izmir, voor Nederlanders een goedkoop vakantieoord. Voor 1.200 dollar kon hij mee op een opblaasbare boot beschikbaar was, voor een zeereis met als bestemming Griekenland. De stuurman moest uit de groep zelf komen. Die mocht dan gratis mee. Maar de stuurman bleek er één zonder ervaring. Een eind uit de kust begaf de motor het. Door de hoge golven maakte het scheepje water. Met schoenen probeerden ze het water te hozen. Na een onzekere nacht werden ze opgepikt door een Turks kustvaartuig. Terug bij af. Hij belandde in de gevangenis. Uiteindelijk kwam hij, na nóg een aantal mislukte pogingen, in Griekenland aan. Het  ‘beloofde land’. Hij kreeg er geen warm onthaal. Hij leefde op straat. Had er geen leven. Vond vasthoudend, wanhopig, een weg om ons land te bereiken. Vecht nog steeds tegen een overheid die hem geen leven gunt. Toonbeeld van een survivor. Straks praten we met een aantal van hen. Bootvluchtelingen, die het Fort Europa binnenkwamen. Zij wel. In tegenstelling tot duizenden die tussen land van herkomst en land van belofte hun graf in de zee vonden. Er zijn geen harde cijfers over, het blijft bij schattingen, 1.000 tot 3.000 doden per jaar. De gruwelijke werkelijkheid van de afgelopen maand laat zien hoe zomaar 366 mensen in het water van de Middellandse zee verdronken, in het zicht van de haven van Lampedusa. Er waren camera’s die dat registreerden. Meestal blijven de slachtoffers buiten beeld. Hun wrakke scheepjes verdwijnen onopgemerkt in de golven.

 

Zij zijn de ongekende slachtoffers van burgeroorlog en geweld, van stuitende armoede, van uitbuiting door mensensmokkelaars, én van een systeem dat mensen weert, de toegang ontzegt. De één verdrinkt bij Lampedusa. De ander verdrinkt in ons systeem van inhumane wet- en regelgeving en eindeloze procedures. Nog weer anderen hangen tussen wal en schip. Ze worden gedumpt uit AZC’s, geklinkerd uit vreemdelingenbewaring, de MOB-ers: met onbekende bestemming vertrokken.

Officieel ‘bestaan’ ze niet meer, maar ze zijn er wel. Op straat, als er niet iemand is die zich om hen bekommert. Het is een schending van Mensenrechten. Dit jaar diende de Conferentie van Europese Kerken bij het Europees Comité voor Sociale Rechten, onderdeel van de Raad van Europa, een klacht in tegen de Nederlandse staat, dat deze ongedocumenteerden grondrechten ontzegt: het recht op voedsel, onderdak en kleding. De klacht werd geïllustreerd met een drietal schrijnende voorbeelden van bezoekers van het Wereldhuis. De klacht is afgelopen donderdag door het Europees Comité voorlopig gegrond verklaard. De uitspraak is niet bindend, maar de teneur is duidelijk: ongedocumenteerde vreemdelingen laat je niet aan de straat over.

 

Het verhaal gaat dat God, toen Hij de hemel en de aarde geschapen had, licht en duister, water en land, planten en dieren, aan zijn engelen vroeg: ‘Zullen wij mensen maken?’ ‘Nee’, zei de engel van de Waarheid, ‘Mensen begrijpen niets van de waarheid. Doe het niet!’ Toen vroeg de Eeuwige het aan de engel der Genade. Die zei: ‘Doen! Alleen mensen zullen de genade vorm kunnen geven op aarde.’ Maar de engel van de Vrede zei: ‘Nee, niet doen, want mensen zullen alleen maar oorlog maken.’ Tenslotte vroeg de Eeuwige het aan de engel der Gerechtigheid. ‘Jawel’, zei de engel der Gerechtigheid, ‘laten we mensen maken, want alleen de mens kan de gerechtigheid op aarde realiseren.’ God had een probleem: twee engelen waren tegen en twee waren voor. Wat moest er gebeuren? Toen besloot de Eeuwige éérst de terugkeer te scheppen. Pas daarna schiep hij de mens.

Daarom is de mens het enige wezen dat op zijn schreden kan terugkeren.

 

Mooi verhaal. De praktijk uit het Bijbelse boek van het Begin wijst anders uit. Een verloren paradijs.

Een broer die zijn broer vermoordt. Geweld op aarde van ongekende weerga. Het loopt uit op de grote vloed. Alles en iedereen komt om. Op Noach na en zijn gezin, die de vloed weten te overleven in de ark, een drijvende doodskist. Op hoop van zegen. De schepping kan opnieuw beginnen. Met een belofte: ‘nooit meer zo’n alles vernietigende vloed’. Een regenboog als veelbelovend teken.

 

Mooi verhaal. Maar het verhaal gaat verder. De zonen van Noach gaan uiteen. De één acht zich superieur boven de ander. Cham wordt ‘zwart’ gemaakt. Met een beroep op dit verhaal werd tot voor kort de apartheid nog goedgepraat en verdedigd. Nog steeds worden mensen tegen elkaar uitgespeeld. Zuid tegen Noord, zwart tegen blank, arm tegen rijk, moslims tegen christenen. Alsof we niet hebben geleerd van de Bijbelse verhalen die mensen, onder Gods regenboog, gelijke levenskansen wil geven.

 

 ‘Niemand heeft oorspronkelijk meer recht dan een ander om op een bepaalde plaats van de aarde te zijn’, schreef de Duitse filosoof Immanuel Kant. Ik heb dus niet meer rechten dan een ander. We hebben allemaal gelijke rechten om op aarde een plek te zoeken om in vrede te kunnen leven. Dat zeg ik niet op grond van deze uitspraak van Immanuel Kant, maar vanwege Emanuel Jezus. Die vertelde een verhaal over een laatste oordeel over de volkerenwereld, door een de koning:  ‘Ik had honger, maar jullie gaven mij niet te eten. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op. Ik was naakt en jullie kleedden mij niet.’ Als de volkeren de koning antwoorden en zeggen: ‘Wanneer hebben wij u hongerig gezien, als vreemdeling of naakt – en hebben u niet geholpen?’, dan zal hij antwoorden: ‘Alles wat jullie voor één van deze onaanzienlijken niet hebben gedaan, hebben jullie ook voor mij niet gedaan.’

De klacht van de Conferentie van Europese Kerken tegen de Nederlandse staat brengt zo’n verhaal opeens bij de tijd!

 

Net zoals vandaag de katholieke gedenkdag van Allerzielen een groep ongekende mensen dichtbij onze werkelijkheid brengt. Hier gedenken wij en, die de buitengrenzen misschien hebben gezien, maar niet bereikt. Duizenden ongetelden. Niet tweeduizend slachtoffers per jaar, maar tweeduizend keer één mens: tweeduizend keer een man, een vrouw, een kind.

Een asielzoeker uit Somalië, vertelde me dat hij de gewelddadige aanslag van Al Shabaab op het winkelcentrum in Nairobi veroordeelde. Hij acht die strijdig met de Koran. ‘Wie één mens doodt, doodt de mensheid’, zei hij. Een islamitische wijsheid. Ik ken de joodse variant: ‘Wie één mens redt, redt de wereld.’

 

Hoe kunnen we vandaag ‘mensenredden’? Als aaneen geschreven werkwoord bestaat het niet volgens mijn computer. Die suggereert ‘Mensenrechten’. Ja, die zijn de onderbouwing waarom je dat doet: mensenredden. Is mensenredden een beroep of een roeping? Op de achterkant van het T-shirt van de man die in mijn vakantieoord in Frankrijk bij het strand oplet of de badgasten geen gevaarlijke dingen doen, staat het woord Sauveteur. Redder. Hij staat op de uitkijk. Bij Lampedusa staat niemand op de uitkijk om mensen te redden. Er is een systeem bedacht om mensen te weren. Niet om te voorkomen dat mensen op wrakke scheepjes verdrinken. Nee, om ze bij het eerste signaal terug te kunnen sturen naar land van afvaart, terug de ellende in.

 

Willen wij leven met de wetenschap dat we deel uitmaken van een samenleving die zich zo ongastvrij betoont dat ze mensen geen leven gunt in ons midden? ‘Er kan geen sprake zijn van menselijke toekomst die het waard is geleefd te worden als die niet berust op werkelijke internationale solidariteit.’  Een citaat uit een redevoering van Prins Claus, een vreemdeling die uiteindelijk door het Nederlandse volk in het hart werd gesloten. Hij heeft geleden onder de oorlog, hield er angstdromen aan over. Had niet alleen depressies, maar ook PTSS. Net zoals zo velen die oorlogsgebieden ontvluchtten en als vreemdeling veiligheid zochten. ‘De vreemdeling is de naaste bij uitstek; jaag hem niet op, jaag haar niet weg, zij hebben dezelfde rechten als jij. Zo staat geschreven.’

Die leefregel wordt ons voorgehouden. We hoeven niet omhoog te kijken: ’Vanwaar zal onze hulp komen?’ ‘God heeft geen andere handen dan onze handen’, leerde ik van Dorothee Sölle. Want niet God heeft er de hand in dat mensen op wrakke bootjes gered worden of verdrinken in zee. Dat zijn onze handen, of omdat wij onze handen er van af trekken. Er is geen onzichtbare hand die leed veroorzaakt. Dat kunnen onze handen zijn. Er is geen onzichtbare hand die het lijden een halt toeroept. Dat moeten onze handen zijn. Het gaat dus om de vraag of er genoeg handen zijn die het kwaad afweren. En stemmen die roepen: ‘genoeg is genoeg’, in plaats van ‘vol is vol’. Die stem zit in onszelf. Of niet. Het woord van liefde, vrede en recht is in ons eigen hart gelegd. Of niet. Zeggen of bidden: ‘Moge God het ten goede keren’, is niet genoeg. Mogen wij het ten goede keren. Dat is een begin. Moge dat zo zijn.

 

(overdenking, uitgesproken bij de Gedenkdienst voor de overledenen aan de grenzen van de Europese Unie, Amsterdam, 2 november 2013)

 

 

Huidvraat

 

Afgelopen zondag stond Lucas 17, 11-19 op het oecumenisch leesrooster van de kerken. Honderden predikanten zullen over deze tekst een uitleg hebben gegeven. In dit gedeelte uit het evangelie naar de beschrijving van Lucas gaat het om de genezing van tien mensen met huidvraat, in het grensgebied tussen Galilea en Samaria. Voor gelovige joden, die van Galilea naar Jeruzalem togen, was dit überhaupt ene besmet gebied. Daar woonden de heidenen, die andere goden aanbaden. Daar ging je met een boog omheen. Jezus niet. In het grensgebied ontmoet hij tien mensen met huidvraat. In de vorige Bijbelvertaling heetten ze nog melaatsen. Huidvraat wordt in het eerste Testament, in het boek Leviticus, omschreven als een huidziekte die de mensen die het betrof onrein maakte. Onaanraakbaar, op gepaste afstand van de samenleving, moesten ze het met elkaar zien te rooien. Ze konden zich wekelijks laten controleren door een priester, om te bezien of de huidvraat geweken was. Niet alleen het lichaam, ook de kleding en zelfs een huis kon huidvraat hebben. Het was te genezen, want er varen vaste rituelen die moesten worden uitgevoerd, voor en na de genezing (Leviticus 13 en 14).

 

Huidvraat was een ziekte die het gevolg was van de ‘boze tong’. Mirjam kreeg het, nadat ze zich negatief over haar broer Mozes had uitgelaten. En huidvraat was een politieke ziekte. Want in het profetisch verhaal over Elisa en de Syrische legerleider Naäman dreigt de huidvraat van deze militair zelfs tot een oorlog, als hij niet beter wordt. ‘Ben ik een God, die beter kan maken?’, roept de koning van Israël vertwijfeld uit. Dat wordt hommeles als er niet ingegrepen wordt. Huidvraat (oproepen tot en uitvoering geven aan geweld, de ‘geboden’: ‘heb lief, doe recht, wees barmhartig ten aanzien van de arme, de weduwe en de wees, en de vreemdeling’ negeren, verziekt de samenleving.

 

Mensen die worden gemeden, die buiten de samenleving worden geplaatst, van al die keurige mensen die wij zijn.

Huidvraat heeft degene die niet politiek correct is. Iemand als Geert Wilders bijvoorbeeld. Hij is net iets te schreeuwerig in zijn optreden en heeft teveel tegen buitenlanders, met name tegen moslims, en wenst ze het liefst weg uit Nederland. Wij denken zo niet, want wij zijn politiek correct. Wij plaatsen zo iemand buiten onze samenleving. Maar daarmee zijn we niet van hem en zijn gedachtegoed af. Als we niet oppassen, ziekt het door, vreet het door, want huidvraat is een besmettelijke aandoening die niet via huidcontact overdraagbaar is. Het vreet door, overal waar onverdraagzaamheid de boventoon voert tegenover andersdenkenden, andersgelovigen. En het beperkt zich uiteraard niet enkel tot Nederlanders en hun levensovertuiging, maar is evengoed te herkennen bij fundamentalisten van andere godsdiensten.

 

En soms tast het ons zelf aan. Jean Ziegler, voormalig voedselrapporteur van de Verenigde Naties en schrijver van het boek ‘De haat tegen het Westen’, zette dat scherp aan. Hoe de rijkste landen hun eigen rijkdom in stand houden ten koste van arme en straatarme landen, met haat als gevolg. Hij stelt het heel hard: ‘Een kind dat vandaag van de honger sterft, is vermoord door de kannibalistische wereldorde.’ En: ‘van de maïs, die nodig is voor één tank biobrandstof voor een auto, kan een kind in Mexico een jaar lang eten.’ Zelfs als we biobrandstof tanken, doen we mee aan versterking van de armoede.

 

Wat aan een mens kan vreten: angst, isolement, er niet bij horen, apart gezet worden – je kunt ervan genezen. Als je durft geloven.

Wat is dat nou? Genees je door geloof? Als je echt gelooft, word je dan beter?  Dat hoort een kanttekening bij. Ik was bij een conferentie voor etnische minderheden van SoaAidsNederland.

Over de vraag of voor mensen met HIV godsdienst een hulpmiddel is of een hindernis. Er zijn namelijk pastors die verkondigen dat je van Aids kunt genezen als je echt gelooft. Eén van de deelnemers vertelde dat een pastor tegen een vrouw had gezegd dat ze genezen zou worden als ze op middernacht naakt naar buiten zou gaan om te bidden. Ze hechtte daar kennelijk geloof aan en ze deed het. En ze werd gevonden door de politie die haar meenam.

Andere rituelen, gebed, handoplegging, zalving – je kunt het zo gek niet bedenken of ze worden gebruikt om mensen in de waan te brengen dat ze van HIV kunnen genezen, zolang ze maar geloven.

Religieuze kwakzalverij is het. Niets anders. En wat als je niet geneest? Dan is je geloof klaarblijkelijk niet sterk genoeg geweest. Eigen schuld! Wreder geloofsovertuiging kan ik niet bedenken. Of het moest een dominee zijn, die het bestond om tegen de ouders van een kindje dat door wiegendood gestorven was, te zeggen: ‘jullie kindje wilde jullie niet als ouders’. Wat een onbarmhartig geloof! Wat een onbarmhartige broodtrooster.

 

De crux van het evangelieverhaal zit niet in het wonder, maar in die ene man die naar Jezus terugkeert. Zijn ‘Kyrië’, zijn bede om erbarmen, ging over in het ‘Gloria’, één die God looft met luide stem. Waarom keert hij, als enige, terug? Een Samaritaan nota bene, een andersgelovige!  Eén die er eigenlijk niet toe doet. Die niet meetelt. En niet mee zou mogen delen. Waar je als gelovige met een grote boog omheen loopt. Onrein, zoals die afgetuigde, halfdode man aan de kant van de weg, waar eerder de priester en de leviet met een boog omheen liepen, op hun weg naar Jeruzalem, voor hun onbesmette tempeldienst.

Een bepaalde interpretatie van geloof kan een grote hindernis zijn om je hart voor de ander, die er niet bij hoort, open te stellen.

 

‘Jij hoort er niet bij’, jij hoort niet in onze kring, want je bent anders, vreemd, er rust een smet op je, op je verleden, op je heden, op je traditie, op je levensovertuiging – het kan mensen vervreemden van het geloof in een andere wereld.

‘Sta op en ga’: het klinkt als een zendingsopdracht. Verkondig het geloof dat je erbij mag horen.

Hoe het met de Samaritaan verder is afgelopen, wordt niet verteld. Dat is ook niet van belang. Voor ons is enkel van belang dat Jezus geen onderscheid maakt tussen joden en Samaritanen in zijn heilsconcept en met andersgelovigen in gesprek ging en ze niet meed, maar in het verhaal over de Barmhartige Samaritaan juist ten voorbeeld stelde. Wat zou jij doen?

 

Cor Ofman.

 

(zondag 13 oktober, overweging bij Lucas 17, 11-19)

 

Herman Verbeek

Was het toeval dat ik in de vroege morgen op de radio een interview hoorde met Herman Verbeek, die op 1 februari op 76-jarige leeftijd overleed? In het Dagblad Trouw had een aantal dagen terug al een In Memoriam gestaan. Het bracht mijn eigen herinneringen boven.

Ik was nog jong toen ik regelmatig de vieringen van de City-groep Groningen bezocht, waar hij een van de voorgangers was. Voor een gereformeerd jongetje als ik was dat een verademing, want de sfeer was zo anders dan in mijn ‘eigen’ Opstandingskerk. Verbeek was poëtischer, politiek bewuster en creatiever dan de sobere en ook best wel bijdetijdse prediking van ds. Everaars, die in die tijd mijn wijkpredikant was. In de City-groep vieringen zat verrassing. Ik herinner me de geur van de honderden seringen die tijdens een zaterdagse viering in de kerk hingen, de fakkeltocht in de Paasnacht naar Garmerwolde; ik werd overigens wel geacht op de Paasmorgen de dienst in de eigen kerk te bezoeken.

Ik weet niet hoe het kwam, maar het zal op mijn suggestie zijn geweest dat de vieringen van de Jozefkerk aan de Radesingel een maand lang verhuisden naar de Opstandingskerk, toen er kennelijk een verbouwing nodig was.

 

Tijdens het radioprogramma kwamen allerlei herinneringen boven. Verbeek, geboren in 1936, was twaalf jaar ouder dan ik, maar we bleken bepaalde plekken gemeenschappelijk te hebben: het Sint Maartens College, waar we bij de Jezuïeten onze gymnasiumopleiding voltooiden. Hij zal pater Loed Loosen gekend hebben, de neerlandicus die mij geïnspireerd heeft, en jonkheer Verheijen, die geschiedenisles gaf en zoveel wist te vertellen over zijn eigen bezoeken aan Oost-Europa. Hij vertelde dat hij de kapel van het rooms-katholieke ziekenhuis opzocht om in de stilte daar zichzelf te hervinden, voor mij de plek waar ik als achttienjarige de kerstmeditatie mocht houden.

Ik herinner me de ontmoeting op de Verlengde Hereweg, dichtbij zijn ouderlijk huis, toen hij mij duidelijk maakte dat hij mijn keuze voor evangelische politiek niet begreep. Hij had zelf gekozen voor de PPR. EVP en PPR zouden later opgaan in GroenLinks.

 

In  mijn geheugen staat het beeld gegrift van een eenzame man in een bushokje, nadat hij door een congres van GroenLinks op straffe van een royement was gesommeerd zijn zetel in het Europees Parlement  halverwege de zittingsduur af te staan aan Nel van Dijk, omdat dit in een eerdere procedure was afgesproken. Het was de dag dat ik samen met Herman Meijer op dat onderdeel dagvoorzitter was. Ik heb achteraf het gevoel dat die samenstelling zo gepland was dat Verbeek door het congres de wacht was aangezegd onder leiding van twee mensen die, net als hij, zowel christen als homo waren. Later heb ik hem nog eens voor de Linker Wang geïnterviewd in zijn appartement op de Praediniussingel. Geen rancune. We deelden de passie voor gerechtigheid. In het radiogesprek vertelde hij dat hij, toen hij vanwege een ziekte een arts raadpleegde, besefte dat er, als er iets ernstigs met hem zou gebeuren, niemand was die voor hem zorgde. In Trouw werd hij beschreven als een eenzame man met weinig vrienden. Dat werd in een ingezonden brief tegengesproken. Toch was hij in mijn ogen een Einzelgänger en geen gemakkelijke man. Misschien had hij die trek van zijn vader, die een briljant chirurg was, die hart had voor zijn patiënten, maar harteloos en gewelddadig was tegen zijn zoon. Uit sommige van Verbeeks liturgische teksten spreekt het verlangen naar een andere vader (Vader?).

 

Wel vierhonderd liedteksten heeft hij geschreven en de meeste van muziek voorzien, zoals het lied Dankbaar

 

Ik dank u maar

ik ken u niet

ik spreek u niet

ik zie u niet

ik hoor u niet:

maar dank u maar

het laatste wat ik heb

het meeste dat ik ben:

dankbaar

dankbaar

 

ik dank u maar

gij hoort mij niet

gij ziet mij niet

gij kent mij niet

gij zijt er niet

maar dank u maar

het laatste wat ik heb

het meeste dat ik ben

dankbaar

dankbaar

 

ik dank u maar

en zo ken ik

en zo ben ik

van u in u

die niet bestaat

die werkt en gaat

dank ik u maar

het laatste wat ik heb

het meeste dat ik ben

dankbaar

dankbaar

 

nu ga ik maar

bij alle leed en alle dood

door mensen aan

elkaar gedaan

ik ga nu maar

nog geef ik het niet op

nog ben ik die ik ben

dankbaar

dankbaar